Op een maandagavond eind juli reed ik terug vanuit Amsterdam.
Onze zoon achtergelaten in zijn nieuwe studentenstad.
De laatste. Nu zijn er geen kids meer thuis.
Een mijlpaal.
Voor hem, als achttienjarige die de studentenwereld in stapt.
Maar ook voor mij.
Ik voelde zo sterk dat ik hem nog meer moest loslaten.
Niet verdwijnen, maar wel ruimte geven.
Vertrouwen hebben dat hij zijn weg vindt, ook zonder dat ik er steeds ben.
Dit moment bracht mij bij een herkenbaar leiderschapsthema.
Want hoe vaak hoor ik leiders zeggen dat ze ‘er altijd moeten zijn’.
Altijd beschikbaar. Altijd betrokken. Altijd erbij.
Altijd aan het faciliteren, helpen en regelen.
Veel leiders hangen hun waarde op aan die constante aanwezigheid.
Waarom doen ze dat?
Niet omdat het moet.
Maar omdat ze denken dat het zo hoort, als dienend leider, en daarvoor veel erkenning krijgen.
Of omdat ze bang zijn dat ze anders niet meer nodig zijn.
Het komt dus voort uit iets goeds of iets dat ze hebben geleerd.
Ik snap het.
Maar werkt dit wel?
Ik dacht ook jarenlang dat mijn aanwezigheid mijn waarde was.
Dat ik ertoe deed als leider als ik beschikbaar was.
Ik voelde me vereerd als mijn medewerkers zeiden dat ze hoopten dat ik nooit weg zou gaan.
Dat voelde als een compliment.
Tot ik me besefte dat echt leiderschap niet in de vorm van nabijheid zit.
Die twee zijn niet hetzelfde.
Leiderschap zit niet in ‘erbij zijn’.
Het zit in wat je meegeeft.
Wat mensen doen, besluiten of voelen als jij er even niet bent.
Vertrouwen. Zelfstandigheid. Of… afhankelijkheid?
Als ouder zie ik het nu thuis.
Als leider zag ik het jaren terug op het werk.
En eerlijk?
De invloed die blijft als jij níet aanwezig bent, zegt misschien wel het meest over jouw leiderschap.
Dus: wat blijft er over als jij er even niet bent?